Schrijversonderwerp 12 – 30 juli 2023 decadenfrequent

 

 

 

 

 

 

Bakx picturaliën

 



 

door Phons Bakx

 

 

Familiewapen

 

 

 

 

Vanaf 1581 traden de gebroeders Paulus en Marcelis Bacx officieel toe als dienaren van de
noordelijke vergadering van de Staten Generaal der Nederlanden. Eén jaar daarna trokken
ze als ritmeester met een eigen ruitercompagnie door de zuidelijke en oostelijke delen van
de Lage Landen waar steden en bevolking geteisterd werden door wat later de Tachtigjarige Oorlog zou worden genoemd. Beide broers hadden zich van hun grootvader Jacob (Jan) Bacx afgekeerd, die de zijde bleef kiezen van de Spaanse monarch Filips II, en die als rentmeester in ‘s-Hertogenbosch zou blijven resideren. Dat droeg bij als reden waarom hun grootvader een ander familiewapen toekwam dan zijn kleinzonen. - In 1592 werd Paulus Bacx aange­steld als gouverneur van Bergen op Zoom, een positie die hij zou aanhouden tot zijn dood in 1606. Tot zover even beknopt de activiteiten van onze vechtlustige oud-ooms Paulus en Marce­lis Bacx, die destijds vaak aan de zijde van Maurits van Oranje ten strijde trokken. De levensbewegingen van de Bacx-ritmeesters staan beschreven in een 999 pagina’s tellend boekwerk.*

 

Twee voegspijkers

 

Ruim daarna, in de loop van de 18e eeuw, ontstaat er in de Brabantse stad Oosterhout een Backx- en een Bakx-fami­lie­stamboom waaraan minimaal zes generaties lang metselaars annex bouw­aannemers deel van zouden uitmaken. Die Ba(c)kx-metseldynastie wist stand te houden tot aan de vooroorlogse generatie van mijn vader en zijn broers. Doordat eind 16e eeuw bepaalde vertakkingen van Bacx- of Bax-heraldiek waren ontstaan, gold voor ons altijd nog de uitnodiging om het familiewapen verder met ons mee te dragen, en die aan onze kinderen over te dragen. Feitelijk ging het om niet veel meer dan een kleurtekening van het familiewapen. De doorgeeftaak houdt bij mij op, omdat mijn beide erfgenamen Bakx als familienaam niet dragen.
Over dat generaties lang meedragen van het familiewapen heeft kennelijk nooit bezwaar bestaan, ook niet bij iemand als Petrus Karel Bakx (1916-1983), voor ons bekend als Ome Piet, een van de laatste metselaars uit voornoemde dynastie. Op instigatie van hem – en hij heeft het mij persoonlijk allemaal haarfijn uitgelegd – moest er in dat wapen van onze ritmeester­familie, direct onder de ‘gaande leeuw’, de plek waarvoor het ridderschild eeuwenlang leeg was gebleven, een ‘kruis’ verschijnen van twee voegspijkers ten teken dat de Ba(c)kx-metselaarsdynastie met recht heeft bestaan, zelfs langer dan de vroegere Bacx-cavalerie. Daarmee zou volgens Ome Piet aan het progressieve kenmerk van de familie rechtmatig gevolg worden gegeven. In de illustratie hierboven is zijn wens reeds zichtbaar gemaakt. - Tot zover ging ik met zevenmijlslaarzen de familiegeschiedenis van de Bakx-en door.

 

20e eeuw: enkele Bakx-en beoefenen
strikt voor zichzelf picturale kunsten

 

 

 

Jacques Bakx (1922-1974) - Er is niet echt sprake van een allereerste moment waarop Karel of Jacques Bakx (mijn vader) besloten om voortaan voor zichzelf te gaan tekenen of schilderen. Van beiden is waarschijnlijk mijn vader wel de eerste geweest, daarmee verwijzend naar een tijdvak voor de Tweede Wereldoorlog, toen hij als jongeman de uitnodiging kreeg om voor De Volkskrant enkele prenten te tekenen. Bij die uitnodiging is het blijkbaar gebleven, want ik heb van hem nooit een tekening uit die eerste tijd teruggezien. In datzelfde jaar trad hij in dienst bij de Maria­beelden-schilder­fabriek ‘De Toekomst’ in het stads­centrum van Oosterhout. Daar leerde hij alles kennen omtrent pense­len, verfsoorten en verwerkingsmiddelen. Hij leerde er zelfs bladgoud leggen. Daarna stapte mijn vader over naar de stiel van huis­schilder, maar eerder nog had hij zijn ouders te kennen gegeven dat hij het liefst in Bergen op Zoom als panelen­schilder wilde werken bij de kermis­mensen die hun ­attracties graag met grote schilderwerken op wand­panelen verlevendigd zagen. Dat was toen erg in opmars. Niet alleen de bezettingstijd werd spelbreker, zijn ouders zagen het sowieso niet zitten dat Jacques op die manier de ‘kermiswereld’ zou binnenrollen.

 

Kennelijk bestonden daarover nogal wat menings- en ook stands­verschillen. Jacques Bakx is ala kunstschilder in Oosterhout voor zichzelf met olieverf begonnen, en in mijn verste herinnering als kind zie ik (als het klopt) nog een olieverfwerk voor me met vijf verschillende kleurige katten bijeen, een beeltenis die hij naar Sluis had meegenomen. Een tweede werk dateert evenzo uit zijn Brabantse jeugdtijd: een heide-bosland­schap met een schaapskooi en een herder met zijn schapen. Dat laatste schilde­rij heb ik jarenlang in huis gehad, maar ik weet niet waar het is gebleven. Erg jammer, te weinig waardering aan mijn kant voor zijn werk toen ik nog een begin twintiger was. Maar zijn schilder- en tekenactiviteiten reken ik wel aan als de ‘startmotor’ voor mijn latere activiteiten als schilder-tekenaar. Dat heeft hij nog anderhalf jaar lang mee weten te maken, maar hij fronste daarover wel eens zijn wenk­brauwen.

 

 

 

 

 

Ambachtelijke schoolopleiding in de beeldenfabriek ‘De Toekomst’ in de Oosterhoutse binnenstad. De beelden werden in kisten verpakt om te vervoeren. Tot 1950 bleef men ze met de hand schilderen. Jacques Bakx (tweede van links, zittend) in opleiding met enkele leerlingen en werk-krachten in vaste dienst (foto: omstreeks 1937)

 

 

Karel Bakx (1917 – 1987) – Karel (en later ook Jacques) trok na de oorlog naar Zeeuws-Vlaan­de­ren, waar zij allebei werk vonden in de wederopbouw van het geteisterde West Zeeuws-Vlaan­deren. Dat oefende overigens ook aantrek­kingskracht uit op een aaantal andere Bakx-familie­leden, die West Zeeuws-Vlaanderen eveneens aandeden om er te metselen. Van mijn vaders broer Karel weet ik niet zo veel te vertellen, dan dat de man zijn tekeninstinct wist te ontplooien in het beroep van timmerman waarbij hij ook een opleiding heeft kunnen vervolmaken als bouw­kundig tekenaar binnen de houtskeletbouw. Destijds heb ik hoogstens een vijftal teke­ningen en schilde­rijtjes van Karel gezien, maar hij zal er beslist meer hebben gemaakt. Zijn werken hielden vaak verband met kenschetsen van bestaande bouwwerken als oude huizen, ruïnes, dorpsge­zichten met kerktorens. In dat opzicht was Karel eerder een ‘koele’ technische tekenaar, dan een roman­tische zoals mijn vader dat beduidend meer was. Karel Bakx is vier jaar lang mijn toeziend voogd geweest.
Over zijn bouwtechnische kwaliteiten weet ik nog dat hij tijdens de restauratie in 1959 in de top van de belforttoren van Sluis als tekenaar een bepaald bouwkundig ontwerp op zijn naam heeft staan. Mijn vader sprak daar wel eens over. Zelf zag ik Karel soms op een foto staan, hoog in de toren, toezicht houdend over de afbouw van het torenproject en in aanwezigheid van de nodige bouwvakkers rond hem. Dit is globaal een beetje waarop deze twee ‘vrije Bakx-tekenaars’ zich op gericht hielden. Over verder terugrei­kende referenties in de beeldende kunst in het Brabantse beschik ik niet.

 

Het plan van een catalogus


Doordat zich in mijn eigen familiekring op relatief korte tijd enkele sterfgevallen voor­deden, werd ik – gedreven door een rouwverwerking – in eerste instantie geïnspireerd om alle nagelaten teksten van mijn moeder over de familie Bakx en familie Clyncke te willen archiveren. En dat niet alleen. Ik besloot een ‘Document Humain Égotique’ op te stellen, geschreven vanuit mijn visie op het leven van mijn familieleden en dat van mezelf, een inventarisatie van heel ons gezinsverleden. Ik ben nu de laatst levende van ons gezin. Maar ook bij archiveren en rubriceren komt het vaak van ene tot het andere, waaronder natuurlijk al het opgeslagen schilder- en tekenwerk. Ik besloot om goed uit te zoeken over wat er aan schilder- en tekenwerk van mijn vader alsook van mezelf de moeite waard is om in een illustratief boek samen te brengen. Dat proces is deze zomer reeds op volle gang gekomen. Vanuit het rouwgevoel ontstond er alleszins meer respect voor al het schilderwerk van mijn vader, iets dat ik voordien helemaal niet had gevoeld, ja, serieus. Het is alsof ik er nu pas voor open ben komen te staan om te zien dat zijn wezen nog steeds uit alles spreekt wat hij op picturaal gebied ons heeft nagelaten. Mijn vader was een natuurliefhebber pur sang en hij wenste zich in het tekenen en het schilderen middels bepaalde onderwerpen te uiten, ook aangaande die landelijke natuur. Hij heeft dat te weinig gedaan, véél te weinig, vind ik. Ik heb een lijst opgesteld van picturaliën van zijn hand die ik nog in huis had. Daarbij noteerde ik alles op die lijst van wat ik me nog kon herinneren wat hij indertijd gemaakt had. Ik kom uit op zo’n 39 werken binnen mijn geheugen. Er zullen beslist meer zijn geweest. Ook koesterden mijn moeder en ik altijd de gedachte dat mijn zus degene was die de werken van haar geliefde vader bewaarde en er extra zorg voor droeg. Mijn moeder en ik wisten niet beter dan dat zij zich daarover ontfermde. Vanwege kleine verhuizingen van mijn moeder verdwenen er soms werken van haar huis naar dat van mijn zus. Maar toen mijn zus in oktober 2022 overleed, bleek geen enkel schilderij of tekening van mijn vader nog in haar huis aanwezig te zijn, wat mij zeer bevreemdde. Daar omtrent ontspint zich dan ook een raadsel: of zij heeft de werken over een langere termijn via-via weten te verkopen, of zij heeft de werken direct naar de stort gebracht. Toen mijn moeder nog leefde, liet zij zich er wel eens over uit dat ze voor het laatste het meest vreesde. Ik zelf weet het dus niet. Ook heb ik geen antwoorden ten aanzien van vier schilderijen van mijn eigen hand die ik aan mijn zus gegeven heb in de tijd dat ik in Heille (Zeeuws-Vlaanderen) nog vol bravoure de kunstschilder uithing en toen het nog tussen haar en mij redelijk boterde. Maar ook daarover kan ik me zelf vragen stellen: waar zijn die gebleven? Ik weet met zekerheid dat ze één schilderij van mij op internet via Marktplaats te koop heeft aangeboden. Ook weet ik zo goed als zeker dat ze één schilderij van mij, tijdens een verhuizing van mijn moeder naar het zorg­centrum, naar de stort heeft gebracht. Maar daar blijft het bij.

Nog meer Bakx-en

 

Het plan om een catalogus samen te stellen van zowel het werk van mijn vader als van mij, baseert zich zeker op mijn voorstelling dat ik mijn kinderen en mijn kleinkind, plus wat (achter)­neefjes/nichtjes, graag wil laten weten wie mijn vader was en ook wie ik was in de hoeda­nig­heid als schilder en tekenaar. Temeer omdat we allebei fysiek niet aanwezig waren (mijn vader was overleden en ik ben als vader tweemaal gescheiden). Omdat de tentoongestelde picturaliën qua aantallen niet evenredig met elkaar oplopen, besloot ik dat de catalogus in beginsel exclusief een gelegen­heid moest worden waarin ten eerste al mijn eigen werk wordt getoond. Tegelijkertijd bemerkte ik dat het schilderen en tekenen een onbekend onderdeel van mijn persoon gebleven is sinds de dagen dat ik in 1980 in Middelburg als ‘niche-antropoloog’ aan het werk ging. Het jonge, allerwoeste deel van mezelf heb ik flink verborgen gehouden, maar nu is de tijd aangebroken dat ‘het beest’ los mag.
In de catalogus geef ik mijn vader als gastexposant een allereerste plaats. Een ereplaats. Zoiets heeft hij bij zijn leven nooit weten mee te maken. Op die manier koppel ik de catalogus als onderdeel aan bij mijn beoogde schrijfmémoires als ‘Document Humain Égotique’. Maar van de ene gast-exposant komt natuurlijk een andere gast-exposant, en dat was ome Karel Bakx, waarvan ik op dit moment maar twee (foto)picturaliën beschik. Dat aantal wil ik graag zien verdubbelen of zien uitgroeien tot 5 of 7 stuks. Eenmaal op dreef met het uitnodigen van Bakx-gastexposanten kwam ik onder familieleden in Noord-Brabant terecht en wel bij
Tom Bakx (1949), oomzegger van Karel en Jacques Bakx, en neef van mij. Ook Tom gaat mee in de catalogus als gast met zeven schilderwerken van zijn hand.

 

De titel

De titel «Een Loopje met de Kosmos» is niets anders dan een onderschrijving voor al hetgene dat ik zelf tussen 1973 en 1980 als tekenaar geproduceerd heb. Het leuke doet zich voor dat ik ook de aanloop tot die tekenjaren heb proberen uit te diepen, en daarom verschijnt er een apart hoofd­stuk bij over ‘droedels’, de lukrake krabbeltekeningen die ik in mijn schooljaren overal in de mar­ges van schoolschriften en agendas neer­zette ten teken dat de lessen op school altijd zo ‘enorm boeiend’ voor me waren. Met de gekozen titel trek ik eigenlijk een contrast op tussen de tentoon­ge­stelde genres van de drie andere exposanten, waarvan ik geneigd ben te zeggen dat zij met hun werken alleszins géén ‘loopje met de kosmos’ hebben genomen, zoals ik vind dat ik dat zelf maar al te uitbundig heb gedaan. En zo spreken er grote verschillen uit deze toekomstige catalogus. Mijn eigen werken zijn hoofdzakelijk gerelateerd aan de periode tussen mijn 17e en mijn 24e waarin ik als tekenaar forse, psychische worstelingen als adolescent had te doorstaan. En niet alleen als een creatief ego temidden van de grote chaos, maar ook nog eens versterkt als intensief gebruiker van cannabis-produkten en in beduidend mindere mate van hallucinogenen.

 

Het boekwerk wil ik graag een aantal beschouwende teksten meegeven, daarmee zeker ook terug­kijkend op wat er indertijd zich als bewogen voordeed. Zo beschrijf ik er de verminking in van een naaktschilderij van mijn vaders hand. Ten aanzien van mijn eigen picturaliën haal ik de vervalste treinkaart (1981) voor het voetlicht, maar meer nog de publiekelijke schande die ontstond toen ik de kikkerfontein van Aardenburg fraaier wilde maken dan hij al was (1977). Ook impressieteke­nin­gen van een etmaal verblijf in de gevangenis op het politiebureau. Evenzo bracht mijn getor­men­­teerde schildering van de Belforttoren van Sluis via de pers nogal roering teweeg.

Deze aflevering van Schrijversonderwerp 12 is feitelijk bedoeld als een avant-première om de toekomstige catalogus aan u te introduceren. Ik zal ook niet zomaar alles verklappen. Als het goed gaat, hoop ik dat de catalogus begin december 2023 op tafel ligt. En in kleur! Want het blijkt voor mij betaalbaar te zijn.  

 

 

 

 

Verdere gegevens
(zijn beoogd):


formaat:  staand A4 (29,7 x 21 cm)

verkrijgbaar: begin december 2023
oplage: 80 stuks
met kleuromslag
drukwerk: in kleur en in zwart-wit
teksten: Phons Bakx
aantal pagina’s: 380 tot 400 (schatting)
uitgeverij: Antropodium
richtprijs: 35-40 euro


 

 

 

Om op voorhand enkele van de picturaliën te bekijken

 

Jacques Bakx 
beraamd op 21 potloodtekeningen, olieverfschilderijeen
en aquarellen in de catalogus

 

bekijk  potloodtekening 1965         bekijk  olieverfschilderij 1970


Karel Bakx 
(strevend naar) 5-7 pentekeningen en aquarellen in de catalogus

bekijk  pentekening jaren ‘70

 

Tom Bakx 
7 aquarellen en olieverfschilderijen in de catalogus

bekijk  aquarel uit 1985

 

Phons Bakx 
 omtrent 280 picturaliën: pen- en potloodtekeningen, droedels,
aquarellen, olieverfschilderijen, sjablonen, spuitverfwerk en driedimensionalen

 

bekijk  aquarel met twee voorstudies 1974                bekijk  olieverfschilderij 1977
 
           bekijk  potloodtekening 1976                                 bekijk  potloodtekening 1987  

 

bekijk  pentekening met plakrasters 1982      bekijk inkttekening + droedels omstreeks 1968

 



 

 

 

Voor reacties:
phonsbakx@gmail.com

 

 

NOTEN

* Boeree, Theodoor Alexander 1943. De Kroniek van het geslacht Backx
(Bax, Bacx, Bakx en Baks). Een episode uit den strijd tegen Spanje. Wageningen.

De Geschiedkundige Kring van Stad en Land van Bergen op Zoom – zie ook:
https://www.geschiedkundigekringboz.nl/wp-content/uploads/Het-geslacht-Backx.pdf

 

 

 

 

 

 

 

 

 


ANDERE SCHRIJFONDERWERPEN
op eigen website Phons Bakx
(de Schrijversonderwerpen zijn onderling allemaal verbonden)

VOOR ANDERE SCHRIJVERSONDERWERPEN KLIK HIER