[NL] De 1000 Namen van de Mondharp Nomenclatuur van meer dan duizend namen
voor de Mondharp in de wereld … een lijst hoofdzakelijk tussen 1986 en
1992 samengesteld, toen de auteur Phons Bakx de Nederlandstalige
monografie “De Gedachtenverdrijver. De Historie van de Mondharp” schreef.
De lijst is spontaan ontstaan en werd nadien uitgegeven als klein cahier, Opmaak en
samenstelling: Antropodium / Phons Bakx taalkundige
correcties voor de Engelse taal: emer.
prof. Frederick Crane [Iowa, USA]
Lindsay Porteous
[Schotland], emer. prof. Frederick
Crane [Iowa, V.S. van Amerika], Tapani
Varis [Finland], Henk van der Zee [Nederland],
Georg Decristel [Oostenrijk], dr. Fred Gerrits [Australië/Niugini],
Steev Kindwald [V.S. van
Amerika/Verre Oosten], Tran Quang Hai
[Vietnam/Frankrijk], Walter Maioli
[Italië], Daniel Roy [Quebec,
Canada], Michael Wright [Oxford,
Engeland], Pat Missin [Jackson,
V.S. van Amerika], Aksenty Beskrovny
[Siberië], Mathias Esnault
[Frankrijk], Bernhard Folkestad
[Noorwegen], Étienne Rouleau-Mailloux
[Quebec], Daniel Roy [Canada], Dr. Brian Diettrich [Aotearoa/New
Zealand] en anderen.
Ter Inleiding In de periode dat ik mij over de mondharp
documenteerde, leerde ik het als een wereldwijd verspreid volksmuziekinstrument
kennen. Het gebeurde zeer vaak dat ik in aanraking kwam met de inheemse
benamingen voor dit instrument, namen die voor mij allemaal nieuw waren.
Aanvankelijk sloeg ik er weinig acht op, maar naarmate dat aantal groeide,
ontstond er bij mij een gevoel dat ik ze in een specifieke lijst moest
onderbrengen. Ik wist dat ik ze in de specialistische literatuur maar één
keer zou tegen komen. Vaak waren ook de afgeleide betekenissen van de namen
als cultureel gegeven erg interessant. En zo gebeurde het dat een
nomenclatuur zich uitbreidde met allerlei toegevoegde gegevens vanuit de
literatuur, maar ook vanuit een diversiteit aan mondelinge overleveringen,
die eenmalig waren opgetekend. Het belangrijkste gegeven in deze lijst is
natuurlijk wáár wordt een dergelijke naam gebruikt. De geografische spreiding
van het instrument [natie, eiland, streek, gebergte, riviergebied] moest
tesamen met de term als informatie het eerst in beeld verschijnen. Ook de
bevolkingsgroep of bevolkingsstam waarbij het woord in gebruik is/was, moest
als het kon [inherent met de samenhangende taal of dialect] eveneens in
datzelfde beeld kenbaar worden gemaakt. En dan waar mogelijk, moest over het
materiaal waaruit de mondharp is gemaakt, iets worden genoteerd. De meeste
namen voor de mondharp afkomstig uit het Europese continent staan in direct
verband met het feit dat zij nog als makelij gelden van vóór het industriële
tijdperk. Want het is bekend dat vóór de industriële opkomst van de
mondharmonica in de negentiende eeuw, de mondharp als volksmuziekinstrument
vrij algemeen in zwang was, ook al werd het instrument door de vroegere
bespeler(s) speltechnisch als zeer moeilijk ervaren. De meeste namen vonden
hun oorsprong in de tijdsperiodes van de agrarisch-pastorale leefwereld in
Europa. In praktijk kwam het erop neer dat er mogelijke vergelijkingen werden
gebruikt van de mondharp met een ander gangbaar muziekinstrument. Daardoor
ontstond als inheemse eigennaam van de mondharp vaak een term waaraan het
woord ‘mond-’ voorafging. Ja, in feite is het hier door mij gebezigde woord mondharp een helder voorbeeld van zo’n
naam-adoptie. En dit verschijnsel beperkte zich allerminst tot het toenmalige
Nederlands alleen. *** In de lijst hieronder is te zien dat die naam-adopties
verbonden zijn met de vedel, de viool, de bel, de trom, de trompet, de hoorn,
de harp, het orgel, de ratel, de lier, de draailier, de gitaar maar ook met
het woord snaar. Daardoor ontstonden
er talloze samengestelde begrippen zoals mond-snaar, mond-viool, mond-trom,
mond-bel, mond-harp etc. En vanuit deze historische, taalkundige ondergrond
zien we dat het dan meestal ook snaarinstrumenten aangaat en eigenlijk bij
hoge uitzondering een instrument dat al een mondinstrument is, zoals het
voorbeeld van de trompet. Heel dicht bij
deze naam-adopties staat feitelijk een groep aanduidingen die, evenals de
term mond, geassocieerd wordt met
die delen van het menselijk hoofd die het bespelen op de mondharp bepalen: de
lippen, de tanden, de keel, de tong en de kaak of kaken. Een andere
benadering om het instrument te omschrijven vinden we in de taalkundige
associatie in betrekking tot de mechanische of fysieke werking ervan. Een
goed voorbeeld vinden we in de Hongaarse benaming doromb dat afgeleid is van het werkwoord dorombol [=trillen]. De mondharp wordt daar in eerste instantie
omschreven als een tril-instrument. Datzelfde geldt ook voor iets als het
‘zoemen’. Daarvan zijn veel afleidingen in gebruik in de vreemde talen om een
mondharp aan te duiden. In het historische Europa zien we de clericale
nomenclaturen van muziekinstrumenten gestaag toenemen in latijnse
bewoordingen. Daardoor gebeurde het dat de mondharp onverhoeds een synonieme,
maar officiële benaming kreeg toebedeeld, zoals trombola, crembalum, cymbalum orale, aura en tremolo. Ook
werd de mondharp een klassieke aanduiding toebedeeld maar dan als variant op
het oorspronkelijk bedoelde instrument. Voorbeelden vinden we terug in het
Griekse-Latijnse symfonia, in het
volkslatijn harmonica en arganum, maar ook het oude
Midden-Griekse organon. In de oude schrifturen werd de klassieke benaming van
de mondharp meestal nog voorzien van een inheemse volksnaam. Een klein
aantal hedendaagse woorden werden aan de industriële handel ontleend. Maar de
meeste namen uit de onderstaande nomenclatuur werden verzameld door veldwerk.
Er werden speciale etnolinguïstische studies verricht naar het gebruik van de
eigennaam van de mondharp. Daaronder zijn er zeer uitgebreide te vinden zoals
de gepubliceerde veldstudie uit 1975 door Konstantin Vertkov¹ en begeleidende
onderzoekers over zowat heel Rusland en Siberië. Zij beschreven een lange
lijst van verschillende mondharp-types zoals die voorkwamen in een groot deel
van de voormalige Soviet Unie. Een andere interessante studie kwam van de
hand van emer. prof. Frederick Crane (1927-2011)². Hij probeerde het ontstaan
van de Engelse term Jew’s harp te doorgronden, in al zijn goede en
corruptieve schrijfwijzes zoals Jew’s
trump, Jaw’s harp, jaw harp, etc. Hij
publiceerde dit in zijn eerste van Vierundzwanzigsteljahrschrifte
der Internatilen Maultrommelvirtuosengenossenschaft [V.I.M., 1982] die
nog door vele andere edities gevolgd zou worden. Frederick Crane kan algemeen
beschouwd worden als de allergrootste mondharpdocumentalist ter wereld van
dit moment. Een andere
belangrijke bijdrage aan linguïstiek veldwerk, zij het in kleiner bestek,
werd geleverd door Hubert Boone3, wetenschappelijk medewerker aan
het Muziekinstrumenten Museum te Brussel. Zijn namenlijst die in 1986 werd
gepubliceerd, gaat uit van drie verschillende standaardnamen die in Wallonië
en Vlaanderen voorkomen: gawe, èpinète en trompe. Zeer uitgebreid is de academische studie over de
oorsprong van de mondharpnamen door de Duitse wetenschapper Regina Plate4.
Zij publiceerde in 1992 een grote lijst met enkele honderden mondharpnamen
afkomstig uit diverse windstreken van Europa en Eurazië. Ze voorzag de namen
van afzonderlijke, gedetaileerde informatie over diens oorsprong. Een bondige
studie over de mondharp in zijn oud-equatoriale omstandigheid werd geleverd
door de etnomusicologisch onderzoeker Vida Chenoweth.5 Chenoweth
publiceerde in 1976 een nomenclatuur van inheemse mondharpnamen zoals deze op
het grote eiland Nieuw Guinea in hun sociaal-religieuze context werden
toegepast. De namenlijst zoals we die in Marcuses’ Dictionary6
kunnen aantreffen, is zeker van groot belang in de aanleg van de uitgebreide
Antropodium-nomenclatuur hieronder. En dat geldt eigenlijk ook voor de
woordenlijst die samengesteld werd door John Wright (1939-2013) & Mervyn
McLean in de drie boekdelen behorend tot de New Grove Dictionary of Musical
Instruments7. Uitheemse mondharpnamen zijn ook te vinden in de
standaardwerken voor mondharpspecialisatie zoals de uitvoerige catalogus ‘Les
Guimbardes dus Musée de l’Homme’ [samengesteld door Geneviève
Dournon-Taurelle en John Wright, gepubliceerd
in 1978]8 en ook de grote, aangroeiende reeks V.I.M.’s van
emer. prof. Frederick Crane9 leverde voortdurend uitheemse en
historische benamingen op voor de mondharp. In het leefklimaat van wat ooit
wetenschappelijk als “de oud-equatoriale culturen op aarde ” werd aangeduid,
kunnen we de mondharp altijd nog terugvinden als een belangrijke
klankverwekker van een pre-muzikale orde. Dat betekent dat met de mondharp
gemaskeerde spreekboodschappen worden overgebracht. Het doel wordt
nagestreefd om in ritmische patronen en met een bepaalde klankkleur het
instrument te laten klinken en waarbij een inheems taaleigen in het
instrument wordt uitgesproken. Meestal zijn het oude Aziatische culturen van
rond de evenaar die deze speelwijzen nog als cultuurgoed hebben weten te
bewaren of een overlevering daarvan, hoewel er geregeld sprake is van een
definitieve teloorgang. Daarbij komt dat er een deel van het spelrepertoire onbekend
blijft en dat een buitenstaander zich daarom afvraagt om welke reden er in
deze leefgemeenschappen nog meer mondharp gespeeld wordt. De context behoeft
dus niet altijd sociaal-religieus te zijn, want in die culturen wordt ook
mondharp gespeeld uit redenen van persoonlijke vermaak. Uit de naamgeving van
het “oud-equatoriale” mondharp-type valt af te leiden dat het instrument met
een hogere natuurmacht verbonden is. Indien wij specifiek over de tactiek van
sensuele verleiding middels mondharpen willen spreken, dan moeten we even
stilstaan bij het gegeven dat dat ritualistische klankspel ooit is
geïnstrueerd en is uitgelegd door een hogere aanwezige macht. Dat kon een
goddelijke macht van een voorouder zijn, om het even van mannelijke of
vrouwelijke oorsprong. Als het een amoureuze aangelegenheid betrof, werd de
mondharp niet zomaar vanuit een opwelling gespeeld. Ook al was men verliefd,
de stamleden kregen vanouds onderricht hoe zij die hogere machten moesten
benaderen en ze te respecteren. Een eigen
invalshoek waardoor een mondharp zijn specifieke naam krijgt, kan dus te
maken hebben met de ritualistische context waarin het instrument wordt
gebruikt. In eenvoudige en besloten-levende cultuurgemeenschappen van de
Oosterse wereld gaat het klankspel van de mondharp ook gepaard met
sociaal-religieuze functies. Ik benoemde reeds de klanksignalen tijdens het
rituele hofmaken. Dit ritueel heeft ook betrekking met het gehele scenario
van inwijding in de wereld van volwassen mannen. In datzelfde tijdvak leert
de jongeling zijn animistische beschermgeest kennen, die hij bijvoorbeeld met
een mondharp leert aanroepen door een vogellokroep te imiteren. Er zijn
specifieke genezingsriten waarbij het instrument is betrokkken alsook
begrafenisrituelen. Maar dat betekent niet dat alle gegevens daarover ook
bekend zijn. Uit
een groep van houten mondharpen en ook een wijdverspreide groep van
mondharpvoorlopers [die van diverse materialen zijn gemaakt], kunnen we
naam-adopties afleiden die hun oorsprong hebben in een grasachtige
microkosmos. Meestal verwijzen de namen naar insecten, amfibieën, grassen,
rietstengels, bladnerven en bladstelen. Dichtbij deze naam-adopties ligt een
groep van namen welke ontleend zijn aan de verschillende vormen van onomatopoësis: de directe klanknabootsing
die op grond van een eigen culturele achtergrond en een cultuureigen
interpretatie worden gemaakt. Een voorbeeld hiervan is het Maleise djing-gong. Op de vraag hoe het komt, dat er zo veel verschillende
namen voor de mondharp bestaan is eigenlijk niet eenduidig te antwoorden.
Mijn eerste persoonlijke reactie hierop zou zijn: òmdat het een instrument
van de taal zelf is. In principe ontlenen muziekinstrumenten hun oorsprong in
het fysieke vermogen van de mens om zijn eigen stem door middel van
voorwerpen te repliceren, die in zijn directe natuurlijke omgeving aanwezig
zijn. Een fysiologische ontdekking in die natuurlijke omgeving stimuleerde
het verder uit te diepen. Het ligt voor de hand om hieraan een ritualistische
context te verbinden, maar dan één die de menselijke stem een maskering geeft
zodat de stemklank anders geaard is dan zijn eigen stem, en dat de stemklank
van een andere locatie komt dan die hijzelf inneemt. Ten aanzien van andere
muziekinstrumenten is het speciale van een mondharp dat dit instrument door
de werking van een glottis wordt
bepaald, een soort nagebootste stembanden. Daardoor is het ook meer dan menig
ander instrument bepaald als instrument van de menselijke spraak. En niet
alleen om tijdens het mondharpspel er zelf nog woorden doorheen te
articuleren. Nee, het instrument heeft een vocabulaire van en voor zichzelf
die los staat van de menselijke taal. Het ligt in
mijn bedoeling dat deze unieke nomenclatuur van mondharpnamen voor iedereen
die er over wil weten van waarde is. En als het toch overkomt dat bepaalde
gegevens onvolledig zijn, dat de lijst toch zijn waarde moge behouden als
excentriciteit, want de lijst is door de jaren heen spontaan ontstaan en
pretendeert in geen enkel opzicht een wetenschappelijk doorwrocht werkstuk te
zijn. – Hieronder vindt u een aantal bronnen in de literatuur die mogelijk
maakten de grote lijst op te stellen.
Phons
Bakx (3e editie)
(aanklikken) ► Ga door naar de grote
lijst van namen (Engelse uitleg)
Literatuurbronnen: 1. Vertkov, Konstantin et alii
1975. The Jew’s harp in the 2. Crane, Frederick 1982. Jew’s [Jaw’s? Jeu? Jeugd? Gewgaw? Juice?] Harp. In: VIM 1. 3. Boone, Hubert 1986. De Mondtrom. De
Volksmuziekinstrumenten in België en Nederland. Brussel. p. 9-11, 51; 4. Plate, Regina 1992. Bezeichnungen
für die Maultrommel. In: Kulturgeschichte
der Maultrommel. 5. Chenoweth, Vida 1976. Musical Instruments of 6. Marcuse, Sibyl 1964. Musical Instruments: A
Comprehensive Dictionary. Garden City. p. 264-265, s.v. Jew’s harp 7. Wright, John/McLean, Mervyn 1984. The New Grove Dictionary of Musical Instruments. 8.
Dournon-Taurelle, Geneviève/Wright,
John 1978. Les Guimbardes du Musée de l’Homme [Catalogue]. Institut d’Ethnologie. Paris. Passim p. 9. Ypey, Jaap 1976. Mondharpen.
Amersfoort. uitg.:
Rijksdienst voor het Oudheidkundige Bodemonderzoek [R.O.B.] - p. 209-231, in: Antiek, nr. 11 [1976/1977]
- UFSIA: MAG – T 277:87 10.
V.I.M.-Volumes, editor Frederick Crane – for overview click
here: http://www.antropodium.nl/allVIMs.htm#oversightvim 11. Bachmann-Geiser,
Brigitte 1981. Die
Volksmusikinstrumente der Schweiz. Zürich. p. 38-40 |